1099

Achtervolgd door een groeiende angst die zich verborgen leek te hebben in de stofwolk die hij achter zich opwierp galoppeerde Yaroslav over bergen en door dalen. Hij was bang dat hij het Kruisleger zou missen maar vooral bang voor zichzelf, dat hij zich zou bedenken en met de staart tussen de benen terug zou keren naar huis. Dat zou een vernedering zijn die hij nooit te boven zou komen en knarsetandend bedacht hij zich dat zijn vader er wellicht op gerekend had dat hij terug zou komen. Waarom had hij hem anders zo gemakkelijk laten gaan?

Vluchtend voor zijn eigen twijfel gaf hij Bish de sporen waarop het paard nog sneller voortraasde. Het sterke paard was nat van het zweet en schuimbekte en het leek de urgentie van zijn bereider te voelen want het dier had meer energie dan ooit.

Terwijl de wind Yaroslavs woeste haardos deed wapperen sloeg hij gewoontegetrouw kort de ogen op naar de hemelgod Tengri om hem te danken voor deze kans en te vragen om een veilige reis, maar toen drong het tot hem door dat hij de verkeerde god aanbad. Hij had een nieuwe god, waarvoor hij nu ging strijden om daarna met eer terug naar huis te keren.

Hij trok aan de teugels en liet Bish plotseling stoppen, want als een mokerslag besefte hij zich plotseling wat hij had nagelaten. Door alle emoties en de korte mogelijkheid van ontsnappen was hij niet bij Ekatarina geweest om afscheid van haar te nemen.

Wat heb ik gedaan?

Ontzet liet hij zich van zijn paard vallen om met een harde klap op de rotsige bodem terecht te komen, maar hij voelde het niet, al zijn gedachten waren bij zijn geliefde. Wat zou ze er van denken dat hij was weggegaan zonder afscheid van haar te nemen?

Een verwarring die Yaroslav nieuw was overviel hem en zijn gedachten schoten ongeordend door hem heen als een vlieg die rond een olielamp eindeloze pogingen deed zijn richting te bepalen.

Wat moest hij doen? Hij moest terug om afscheid van haar te nemen, dat was zeker. Maar dan zou hij moeten toegeven dat hij haar vergeten was en eenmaal dicht bij huis zou hij de verleiding niet kunnen weerstaan weer terug te keren want wat had hij zich eigenlijk in zijn hoofd gehaald om zich alleen aan te sluiten bij het Kruisleger?

Zijn vader had gelijk gehad, een veldslag is niet fraai. Wat als ik gewond raak, wat als ik dood ga?

Hoe lang Yaroslav wezenloos voor zich uit had liggen staren wist hij niet, ook wist hij niet hoe lang hij geslapen had toen Bish hem wakker maakte door zijn neus tegen zijn gezicht te duwen. De warme adem van het paard wekte hem onmiddellijk. Het eerste dat hij na een verwarrende droom zag waren de neusgaten van zijn paard en nog voor hij weg kon duiken brieste het dier.

Yaroslav duwde het enorme hoofd van Bish weg, veegde zijn gezicht droog met zijn mouw en ging rechtop zitten. Bish hinnikte zachtjes en schudde met zijn hoofd alsof het iets wilde zeggen en nieuwsgierig stond Yaroslav op. Hij kende Bish door en door en wist dat er iets moest zijn dat van belang was. Hij keek om zich heen en zag dat de zon ver over het hoogtepunt heen was en de bergruggen al naderde, maar hij zag in de verte ook een ossenkar aan komen rijden. Hoewel deze nog ver was herkende hij de kar van enkele boeren uit zijn vaders land. Ze waren ongetwijfeld naar een markt geweest en waren nu op weg naar huis.

Snel dankte Yaroslav Tengri en de nieuwe god. Hij hoefde niet terug te keren. Deze mensen zouden een boodschap over kunnen brengen naar zijn geliefde Ekatarina. 

Tergend langzaam kwamen de boeren dichterbij en Yaroslav kon zijn ongeduld nauwelijks onderdrukken toen ze achter een heuvel korte tijd uit zicht verdwenen. Stampvoetend en in zichzelf vloekend steeg Yaroslav op zijn paard en galoppeerde hen tegemoet.

‘Waarom duurt het zo lang?’ dreigde Yaroslav toen hij hen tegemoet gereden was.

De kar was beladen met hooi waarop twee jonge mannen, een oudere vrouw en een kind zaten. Yaroslav herkende hen, hij had ze wel eens gezien als hij door de landerijen reed en wist bijna zeker dat het de lijfeigenen van zijn vader waren. Op de bok zat de echtgenoot van de vrouw, de vader van de kinderen. De man was getekend door het harde werken in deze ruige omgeving. Als jaarringen leken de winters en zomers rimpels op zijn gezicht achter te hebben gelaten.

‘Het spijt ons mijn heer’, verontschuldigde de man zich. ‘Wij wisten niet dat u ons opwachtte.’

‘Ach wat’, mopperde Yaroslav die zijn humeur weer terugkreeg bij het zien van deze glimp van thuis, want ondanks dat het een lijfeigene was, had Yaroslav goede herinneringen aan dit gezin. Toen hij klein was had hij vaak bij hen op het land gespeeld en mee mogen eten van de karige maaltijd die in zijn herinnering overheerlijk was.

‘Ik wil een boodschap overbrengen aan vrouwe Ekatarina.’

De aangesproken boer probeerde tevergeefs zijn verbazing te verbergen. ‘Zeker heer, wat moet ik haar zeggen?’

‘Zeg haar dat…’ Yaroslav keek de boer gepikeerd aan. Hij had nog niet nagedacht aan wat ze aan haar moesten zeggen. ‘Zeg haar dat ik ga strijden voor haar – nee – voor ons geloof en dat ik snel weer rijk terugkeer.’

‘Ik zal het doorgeven, mijn heer. Is er verder nog iets van uw dienst?’

Yaroslav keek de man in de ogen en onderdrukte de spijt van zijn overhaaste beslissing ten strijde te trekken maar er was geen weg meer terug nu deze boeren wisten dat hij weg zou gaan.

‘Vergeet het niet, het is belangrijk’, benadrukte hij en hij liet zijn paard doorlopen, maar juist toen hij de kar gepasseerd was en Bish flink de sporen wilde geven om de opgelopen achterstand in te halen klonk er van achter de kar een krassende stem waardoor hij direct stopte en zich omkeerde.

Achterop de kar zat een oude vrouw verscholen in het hooi. Het was de moeder van de boer die bovenop het hooi zat. Yaroslav had geen idee hoe oud ze was, oneindig oud, dacht hij. Ze was misschien wel ouder dan zestig of zeventig, maar het was niet deze bijna onnatuurlijk hoge leeftijd die hem koude rillingen bezorgde, ook niet het feit dat de ogen van de vrouw weg waren en plaats hadden gemaakt voor diepe donkere gaten. Het was wat deze vrouw, die in de wijde omtrek bekend stond als heks, gezegd had toen hij de kar passeerde.

‘Zeg dat nog eens?’ beval Yaroslav. Hij merkte dat zijn stem trilde en ook Bish werd onrustig.

De vrouw keek hem met haar holle oogkassen strak aan, alsof ze hem zonder haar ogen beter kon zien dan met ogen.

‘Ga niet naar de Heilige Stad’, herhaalde de vrouw en voegde er nu aan toe: ‘Het zal jou en je nakomelingen voor eeuwig in het ongeluk storten en jouw vloek zal de wereld bezoedelen met het onschuldige bloed van…’

‘Houd je mond!’ brulde Yaroslav. Hoe wist ze waar hij heen ging?

Iedereen op de kar keek geschrokken om en ze stopten de kar.

‘Is er iets, mijn heer?’ vroeg de man op de bok geschrokken.

Trillend van woede reed Yaroslav naar de bok en keek de man met felle ogen aan. ‘Die oude vrouw moet haar mond houden!’

Iedereen op de kar wisselde verbaasde blikken uit.

‘Ik moet mij verontschuldigen mijn heer, maar ik begrijp u niet.’

Yaroslav wees met trillende vinger naar de achterkant van de kar. ‘Zij daar, die ouwe heks. Zij moet haar plaats weten tegenover de zoon van haar heer.’

‘Maar edele heer, mijn moeder is hier niet, zij is thuis gebleven. U zult begrijpen dat ze te oud en te zwak is om nog te reizen’, zei de boer die bovenop het hooi zat.

Yaroslav keek geschrokken naar de achterkant van de kar die nu leeg was. Waar de oude vrouw zojuist nog had gezeten was er niets dat nog aan haar herinnerde.

‘Dit is een misselijke grap die haar zal berouwen’, siste Yaroslav en tot schrik van iedereen trok hij zijn zwaard, sprong op de kar en begon verbeten op het hooi in te steken.

Als ik haar doodsteek heeft ze dat aan zichzelf te danken, dacht hij. Zulke misselijke grappen met me uithalen!

Iedereen was intussen geschrokken van de kar gesprongen en het gezin stond angstig bijeen toe te kijken hoe Yaroslav als een wildeman in het hooi stak en hakte totdat hij besefte dat de vrouw er niet was.

Met grote ogen keek hij naar het angstige gezin en met de punt van zijn zwaard wees hij dreigend naar hen.

‘Vergeet de boodschap niet door te geven’, zei hij met trillende stem.

‘Zeker heer’, zei de boer angstig buigend.

Toen beide partijen hun weg weer hadden vervolgd, stopte Yaroslav na een paar minuten en keek nog een keer om. Zijn hart sloeg over. De oude vrouw stond vlak achter hem.

Midden op de weg keek ze hem weer zonder ogen aan. Ze hief haar arm langzaam op en terwijl Yaroslav druk was om Bish te kalmeren wees de vrouw hem aan.

‘Keer terug. Ga niet naar de Heilige Stad!’

Bish steigerde en hinnikte wild en Yaroslav had voor het eerst moeite om zijn paard onder controle te houden. Ondanks dat hij al zijn aandacht nodig had om het paard te kalmeren, keek hij weer naar de vrouw die vlak achter hem had gestaan, maar ze was verdwenen. Verwilderd keek Yaroslav om zich heen, maar de omgeving was kaal, er waren geen struiken of rotsblokken waarachter iemand zich zou kunnen verstoppen. In de verte reed de ossenkar en achterop zat de oude vrouw die hem uitdagend nazwaaide. Ze lachte luid waarbij haar tandeloze mond onnatuurlijk groot leek te zijn, alsof het een oneindig diepe put was die zijn geest kon opzuigen.

‘Grote Tengri, bescherm me van deze heks’, prevelde Yaroslav en bedacht zich toen dat hij ook een kruis moest slaan en om zeker te zijn deed hij dat nogmaals en toen hij weer naar de kar keek zag hij tot zijn opluchting dat er niemand achterop zat.

Alsof hij op de hielen werd gezeten door alle demonen die er in deze bergen huisden galoppeerde hij verder en Bish leek maar al te goed te begrijpen wat er gebeurd was, want het paard gaf geen enkel teken dat het wilde stoppen.

Ook toen de zon onder was en de maan het ruige pad verlichtte reed hij nog door tot hij vond dat hij voldoende afstand had genomen en het pad te gevaarlijk werd om in het donker nog te rijden.

Beschut door een struik had Yaroslav het zichzelf comfortabel gemaakt. De ondiepe kuil waarin hij lag zorgde dat hij uit het zicht was, maar het gaf hem vooral beschutting tegen de kou. Over zijn veiligheid maakte hij zich geen zorgen. Hoe ver hij ook was, al dit land was nog eigendom van zijn vader en als er al iemand van de bijgelovige bevolking het nog zou durven op dit tijdstip naar buiten te gaan zouden ze hem zeker herkennen en hem niets aandoen.

Hij ging op zijn rug liggen, sloeg de dikke mantel om zich heen tegen de kou en staarde naar de melkweg die zich boven hem uitstrekte en die naarmate de maan achter de bergtoppen verdween steeds beter zichtbaar werd. Hoewel hij zich er tegen verzette keerden zijn gedachten telkens weer terug naar huis, als de naald van een magneet die altijd weer naar het noorden draait. Hoe zou het met Ekatarina zijn? Zouden die boeren de boodschap hebben doorgegeven? Hij stelde zich voor hoe trots zijn geliefde zou zijn als hij rijk en geridderd terug zou keren. Ook zijn ouders zouden trots zijn, dat wist hij wel zeker. Hij legde zijn hand op zijn vaders zwaard dat aan zijn zij lag en glimlachte tevreden want er ging een veilig gevoel van het wapen uit.

Krak.

Al zijn zintuigen verscherpten bij het horen van de krakende tak en zijn hand die bijna liefkozend op het zwaard had gelegen greep het gevest nu beet en met kloppend hart wachtte hij het volgende geluid af, maar het bleef stil.

Een dier was het niet geweest, dat wist hij zeker. Daarvoor kende hij de nachtelijke geluiden te goed. Hoe vaak was hij er vroeger niet met zijn vader op uit getrokken om te jagen of om hun eigen land te verkennen. Hierdoor kende hij elk geluid: de sluipende en bijna onhoorbare regelmatige tred van de wolf, de stugge maar wendbare stappen van een hert, het geschuifel van een das, het luide gesnuif van een egel, de soepele pas van een vos, het luidruchtige geschuifel van een beer en al die andere dieren die hier leefden. Dit geluid was echter onmiskenbaar van een mens en Yaroslav wist ook, dat nu het stil was, die persoon zich nog steeds op enkele meters van hem af stond en hem nu in het duister aanstaarde. Hij voelde de ogen op zich branden en heel zachtjes dacht hij zelfs de regelmatige ademhaling van zijn belager te horen. In en uit, als het regelmatige blazen van een blaasbalg bij de smid.

Hoe lang hij gewacht had wist hij niet, maar meer en meer verkrampte hij en terwijl hij heel voorzichtig door zijn ogen gluurde om de omgeving in zich op te nemen stelde hij tevreden vast dat er nog voldoende licht was en hij besloot over te gaan tot actie. Een verrassingsaanval is de beste verdediging dacht hij en met het zwaard in zijn hand wierp hij met een beweging de zware mantel van zich af en sprong met een luide kreet overeind.

Zwijgend stond daar een man die hij direct herkende en van schrik liet Yaroslav het zwaard uit zijn krachteloze hand vallen en zakte op zijn knieën voor hem neer, want vlak voor hem rees de statige gestalte van Jezus voor hem op. Yaroslav boog zijn hoofd en grabbelde naar zijn zwaard om het als een kruis voor zich te houden. Het was het enige dat hij bij zich had dat aan het symbool van zijn nieuwe geloof deed denken. Met trillende vingers hield hij het blad voor zich en keek heel even op om zijn nieuwe God te kunnen aanschouwen.

Zelfs in het duister zag hij tot zijn tevredenheid dat Jezus er precies zo uitzag als hij zich had voorgesteld. Ekatarina had thuis een kleine afbeelding van hem, een Byzantijnse schildering op een houten paneel.

Net als op de afbeelding had Jezus zijn ogen devoot neergeslagen, hij had een gouden stralenkrans om zijn hoofd en hij reikte nu met zijn hand naar Yaroslav waarop deze vol ontzag direct zijn ogen neersloeg. Jezus legde daarop zijn linkerhand zalvend op Yaroslavs hoofd en die voelde uit de warme hand een krachtige energie stromen die diep in zijn lichaam drong.

‘Jij moet weer terug naar huis gaan, Yaroslav’, zei Jezus zacht.

‘Maar ik moet het Heilige Land bevrijden’, stamelde Yaroslav. ‘In uw naam.’

‘Het zal jou en anderen tot in de eeuwigheid ongeluk brengen. Gezegend in armoede leven is beter dan een vervloekte rijkdom. Ga terug.’

De stem van Jezus klonk vriendelijk, maar bevelend en Yaroslav keek verbaasd op en zag toen dat de heiligste van alle heiligen zijn ogen opsloeg, maar in plaats van de heldere ogen, zag hij duistere en lege oogkassen die hem aanstaarden.

Op hetzelfde moment dat Yaroslav besefte dat dit de heks was die hij eerder die dag had gezien greep de als Jezus vermomde heks Yaroslavs zwaard dat hij nog steeds voor zich hield. Ze trok dit met een felle ruk uit zijn handen en nog voor hij zijn vingers van het blad kon terugtrekken sneed het scherpe staal in een soepele beweging bijna al zijn vingers af.

Yaroslav schreeuwde het uit en hij staarde vol ongeloof naar zijn vingerloze handen, slechts vier vingers had hij nog over, maar drie daarvan bungelden er vreemd bij.

‘Ik waarschuw nog maar een keer, als je dan ook de derde waarschuwing in de wind slaat is het ongeluk onomkeerbaar de jouwe’, siste de heks.

De woorden drongen niet tot Yaroslav door, want hij keek vol ongeloof naar zijn vingers die op de grond lagen en zijn handen die nu begonnen te bloeden. De wonden begonnen nu ook te branden, een pijn die hij nog niet kende.

‘Geef mijn vingers terug, heks!’ schreeuwde hij het uit.

De heks had haar eigen gedaante weer aangenomen en wees hem nu dreigend aan met een knokige vinger.

‘Jij moet terug naar je familie. Ik mag je nog maar een keer waarschuwen, daarna moet je het zelf doen.’

‘En anders?’ Yaroslav kromp ineen van de pijn. Het bloed stroomde rijkelijk uit de wonden en donkere plassen bloed ontstonden op de grond en het leek of de aarde zijn bloed niet wilde hebben, want het zakte niet in de droge grond maar bleef als donker kwik parelen op het zand.

‘Als je niet terugkeert zal je de wereld in verderf storten.’

‘Ik ga toch!’ schreeuwde Yaroslav het uit. ‘Ook zonder vingers kan ik nog vechten.’

De heks lachte schamper en wierp het zwaard dat ze nog bij zich had achteloos op de grond waar het in de bloedplas terechtkwam.

Met een van pijn vertrokken gezicht bukte Yaroslav om het zwaard op te rapen, hoe wist hij nog niet, en met zijn twee stompen graaide hij hulpeloos naar het gevest.

Het hinniken van zijn paard maakte hem wakker. Het was nog steeds donker, maar aan de horizon lichtte de hemel donkerblauw op als teken dat de zon aarzelend haar weg in de hemel weer opzocht.

Zijn hart bonsde nog van de nachtmerrie en om zich ervan te verzekeren dat het maar een droom was keek hij naar zijn handen en opgelucht stelde hij vast dat al zijn vingers er nog aan zaten. Hij zag in het vroege ochtendlicht zijn zwaard glanzen en raapte het op van de grond en zag toen dat het in een plas bloed lag.

Hij deinsde achteruit en keek om zich heen, maar het landschap was stil en leeg. Enkele nevelslierten dreven over de grond en de schaarse begroeiing werd vochtig van de ochtenddauw.

Terwijl hij schrikachtig om zich heen bleef kijken raapte hij zijn zwaard op en bestudeerde het blad om vast te stellen dat het inderdaad bloed was geweest waar het in had gelegen. Met zijn laars schopte hij aarde en stenen over de plas heen alsof hij daarmee de herinnering aan de nachtmerrie ook kon uitwissen en daarna veegde hij het zwaard zorgvuldig schoon.

Heel even overwoog hij om nog verder te gaan slapen, maar hij wist dat hij de slaap nu niet meer zou kunnen vatten en omdat hij weg wilde van deze plek zadelde hij zijn paard snel op en nog voor de zon opkwam reed hij al in het donkere blauw van de ochtend verder naar het zuidwesten, in de richting waar hij verwachtte dat het leger zou zijn. Achter hem parelde het bloed weer tussen het zand door omhoog, alsof de aarde zelf de vloeistof afstootte.

Lees het volgende hoofdstuk