Buiten adem en happend naar lucht als een versleten stoommachine lag Govert Brasser op zijn buik op de koude vloer van de oude Sint Nicolaaskerk. Met een troffel schraapte hij laagje voor laagje de aarde weg uit de opening die was gecreëerd door het weghalen van een paar vloerstenen.
Zijn opgraving werd hel verlicht door een stel bouwlampen die op een stellage rond de opening stonden. De lampen gaven niet alleen veel licht waardoor de kerk van binnenuit in een vreemd licht gezet werd, maar ook veel warmte. Ondanks dat de kou van de vloer door hem heen optrok zweette hij dan ook heftig. Naast hem stond een transistorradio waaruit de laatste hit van ‘The Sparks’ klonk. Govert neuriede mee.
Buiten was het al donker en de verlichting die vanuit de kerk naar buiten scheen wierp een spookachtig licht op de kale bomen ernaast. In het plantsoen zaten Wim en zijn Roemeense collega op een bankje en keken naar de kerk. Nevelslierten stegen op uit het water achter hen, dat deze avond meer leek op de rivier Styx dan op de stadsgracht. Langzaam kroop de mist naar het bankje en leek het tweetal te willen omvatten om hen het inktzwarte water in te sleuren.
Uit de mist klonken fluisterende stemmen en Wim kreeg een rilling over zijn rug en keek geschrokken om, maar hij zag niets dan een dikke mist die over de grond kroop. Hij keek opzij naar zijn gast die met een tevreden glimlach naast hem zat. Ik zal het me wel verbeeld hebben, dacht Wim. Bovendien is mist heel gewoon in deze tijd van het jaar. Hij kroop wat verder in zijn jas en om de schrik van zich af te zetten richtte hij zich tot zijn gast.
‘Het spijt me dat ik u even apart moest nemen’, zei hij tegen Vladimir. ‘Maar denkt u echt dat dit de juiste plaats is om te zoeken?’ Door de kou kwamen er tijdens het spreken dikke wolken uit zijn mond.
‘Ik ben ervan overtuigd dat uw corpulente collega snel succes zal hebben’, zei Vladimir vriendelijk glimlachend.
Het viel Wim op dat zijn gast tijdens het spreken nauwelijks ademwolken produceerde, maar negeerde het want hij voelde zich geroepen Govert te verdedigen.
‘Dr. Brasser is een goede collega van me en ik stel het op prijs als u geen opmerkingen zou willen maken over zijn lichaamsgewicht.’
‘Het spijt me als ik dat heb gedaan, dat komt misschien doordat ik uw taal onvoldoende beheers’, verontschuldigde Vladimir zich, ‘Maar u moet toch toegeven dat hij….’
Wim hield zijn hand op en zijn gast begreep het gebaar en brak zijn zin af en knikte beleefd. ‘Het spijt me, het zal niet meer gebeuren.’
‘Het geeft niets.’
‘Nee, het was niet mijn bedoeling hem of u te kwetsen. Ik zal het op een geschikt moment goedmaken.’
‘Nee, u hoeft niet…’
Nu was het Vladimir die zijn hand opstak en glimlachend zijn gastheer tot zwijgen bracht.
‘Waarom wilde u daar als eerste zoeken?’ vroeg Wim om het gesprek weer terug te brengen op de opgraving.
‘Nogal logisch, de graftombes staan achterin de kerk, maar de grote tombe heeft oorspronkelijk in de noordelijke transept gestaan waar we nu zoeken.’
‘Maar waarom precies op die plek?’
Vladimir glimlachte zijn tanden bloot, iets dat Wim nog steeds een onbehaaglijk gevoel gaf. ‘Heel eenvoudig. Toen u mij de eerste keer door de kerk rondleidde merkte ik dat de stenen van de vloer daar iets leken te bewegen en bij het lopen leek het ook hol te klinken.’
‘Maar dat zal toch eerder zijn opgevallen?’
‘Ik heb het geluk over goede zintuigen te beschikken’, zei Vladimir zacht. ‘Mijn gehoor is uitstekend en ik hoorde het direct.’
‘Oh’, zei Wim een beetje uit het veld geslagen.
‘Bovendien, je moet toch ergens beginnen met graven’, lachte Vladimir en klopte Wim vriendschappelijk op de schouder en liep weer naar de kerk. Zijn lange winterjas fladderde achter hem aan en de nevelslierten krulden om hem heen op.
‘Ik vertrouw hem niet’, vertrouwde Govert later die avond Wim fluisterend toe.
‘Hij is misschien een beetje eigenaardig, dat geef ik toe, maar waarom zou je hem niet vertrouwen?’
Hoewel Vladimir Balaur een half uur eerder was vertrokken en de kerk verder verlaten was keek Govert om zich heen om zich er van te verzekeren dat niemand hen kon afluisteren en omdat hij wist dat het binnenste luid kon galmen praatte hij zacht verder.
‘Hij is nu weg om ergens wat te eten en privé-zaken af te handelen. Wat zijn dat dan voor zaken?’
‘Dat gaat ons niets aan, daarom heet dat privé. Ik denk dat je een beetje te argwanend bent.’
‘Weet u wat ik denk? Volgens mij is het een spion, het is vast een KGB-er!’
‘Doe niet zo idioot.’
Hoewel het buiten koud was zweette Govert door de lampen en hij veegde het zweet van zijn voorhoofd, waarmee hij niet alleen zijn hoofd depte, maar het ook een veeg gaf van de aarde die hij aan zijn handen had waardoor hij er nu vervuild uit zag.
‘Ik ben niet alleen goed in dit soort graven’, zei Govert. ‘Ik kan ook goed graven in iemands leven. Let maar op, ik ga uitzoeken wie die Vladimir is en u zult er van opkijken.’
Terwijl hij dit zei stak hij zijn vinger waarschuwend op naar Wim die hem rustig liet uitpraten en besloot dat hij het beste er maar niets tegen in kon brengen, want weggestopt in de dieptes van zijn geweten had hij ook twijfels over zijn excentrieke gast.
‘Misschien ben je een beetje te achterdochtig, maar als het je gerust stelt mag je best wat uitzoeken.’
Govert keek blij verrast.
‘Maar hou het discreet’, drong Wim aan. ‘Ik wil niet dat Vladimir ontdekt dat je achter zijn rug om zijn achtergrond uitpluist.’
Govert knikte tevreden en liet zich puffend weer op de knieën zakken om met zijn troffel de aarde laagje voor laagje weg te schrapen.