1099

Overal leek het zout te zijn. Yaroslav proefde het zout in de lucht en hij kon zijn ogen niet geloven toen hij over de zee uit keek. Hij kende de bergmeren uit zijn geboortestreek, maar wat hij nu zag overtrof alles wat hij verwacht had. Natuurlijk kende hij de beschrijvingen, maar niemand had hem kunnen voorbereiden op de schok van het zien van de schittering van de golven, het diepe blauw van het water en vooral de uitgestrektheid ervan. Er was geen berg aan de overkant te zien, er was zelfs geen overkant te zien, en toch stond hij nu hoog op een rots over de zee uit te kijken. Hoe groot moest de zee niet zijn?

De eeuwenoude knoestige olijfboom waar hij onder stond gaf hem en zijn paard de nodige schaduw en het vaalgroen van de bladeren en het dorre okergele gras waren samen met de lichte stenen, de diepzwarte contrastrijke schaduwen en het blauw van de zee de enige kleuren die hij zag, alsof een machtige hand alle andere kleuren had verbannen uit het universum. Nergens de kleurige bergbloemen in paars, rood of geel of het felle groen van de bomen in alle denkbare tinten zoals hij die van thuis kende en zelfs het grijs en bruin van de rotsen was nergens te zien. Hier waren het blauw en het zwart de enige in het oog springende kleuren, de andere kleuren waren vaal alsof ze overbodig waren en gebleekt door de felle zon.

Toen zijn ogen aan de felle schittering gewend waren zag hij in de verte een klein stadje aan de kust met enkele boten die aan de kades aangemeerd lagen. Hoewel het nog te ver weg was om details te kunnen zien moest dit de havenstad zijn waar hij naar was doorverwezen.

Onderweg had hij het spoor van verwoesting dat het leger van Godfried van Bouillon had achtergelaten gezien. Het kon niet missen. De verwoeste akkers en geplunderde huizen waren als een litteken in het landschap. Zelfs nu de legers al geruime tijd geleden gepasseerd waren was de schade goed zichtbaar, was het niet aan de verwoestingen, dan wel aan de herstelwerkzaamheden te zien die de mensen nog steeds uitvoerden.

Yaroslav was al vele weken van huis en nadat hij door de bergen had getrokken en de zuidelijke landen bereikte kwam hij er tot zijn ontsteltenis achter dat het leger al lang geleden was gepasseerd, misschien wel een jaar eerder en inwendig had hij de streek waarin hij geboren was vervloekt. Ver weg van de rest van de wereld had zelfs het nieuws over het passeren van het grootste leger dat er was zijn geboortegrond pas laat bereikt. Te laat zelfs.

Hij had korte tijd overwogen om weer terug te keren naar huis, maar dat kon hij niet doen. Mensen zouden hem achter zijn rug uitlachen, er zou gefluisterd worden en hij zou voor altijd te boek staan als een lafaard die wegloopt van het gevecht. Maar er was aan een veldslag die al had plaatsgevonden geen eer te behalen en zeker geen rijkdom.

Tot Yaroslavs geluk bleek het optrekkende leger echter maar langzaam voort te gaan, de enorme massa vertraagde het voortgaan zodat het als een reusachtige slak zich voortbewoog en een kaal spoor in het land achter zich liet. Hoewel hij de mensen steeds minder kon verstaan begreep hij de berichten wel degelijk. Het leger was waarschijnlijk nog niet in het Heilige Land, in ieder geval was de Heilige Stad nog niet veroverd. Hij was nog niet te laat.

Iemand uit zijn geboortestreek had hem gewezen op de mogelijkheid om per boot te reizen. Zo zou hij sneller kunnen gaan, en het leger van Godfried van Bouillon in kunnen halen. Op zijn aanwijzingen was hij dan ook niet in het spoor van het leger richting Constantinopel getrokken, maar verder zuidelijk zodat hij een boot zou kunnen nemen die hem over zee naar de Heilige Stad zou varen. En nu stond Yaroslav over de zee uit te kijken, overweldigd door de helderheid en uitgestrektheid, maar het was dezelfde eindeloosheid van het water waardoor hij weer aan thuis dacht.

Tot voor kort kende hij alleen de bergen en de wouden waar hij altijd had gewoond. Dit was zijn referentiekader en de zee paste hier niet in en bij de eerste confrontatie met de horizon, onnatuurlijk recht en schijnbaar oneindig ver weg, gingen zijn gedachten terug naar zijn geliefde.

Als Ekatarina toch eens zou weten hoe wonderlijk de wereld is, deze blauwe zee aanschouwen is voor haar al een heroïsche prestatie. Misschien is dit voldoende en kan ik nu terug keren naar huis, ik heb voldoende verhalen om in mijn kasteel, bij het haardvuur te vertellen aan onze kinderen, over de zee die blauw en uitgestrekt is zoals niemand van ons ooit heeft gezien.

Zijn gedachten begonnen te haperen, als een kapot wiel van een kar.

Mijn kasteel… ik zal het kasteel van mijn vader erven, maar niets daarvan heb ik zelf gemaakt. Het zal altijd mijn vaders kasteel blijven, zelfs als ik de kasteelheer word. Verhalen alleen zijn onvoldoende, ik moet verder.

Met een knoop in zijn maag bedacht hij dat er niets anders op zat dan zijn reis te vervolgen en een boot te zoeken die hem verder zou brengen. Hij overwoog nog korte tijd of hij niet beter het spoor van het leger kon volgen. Maar dan zou hij vast en zeker te laat zijn om bij de bevrijding van de Heilige Stad mee te kunnen vechten en ook dan zou hij alleen verhalen hebben om mee terug te nemen en hij was toch zeker geen minstreel!

Hij schatte in dat het nog lang rijden was naar de havenstad en besloot daarom te wachten tot de volgende dag voordat hij daar een boot zou gaan zoeken. Al snel vond hij achter een paar enorme rotsen een geschikte plek om de nacht te kunnen doorbrengen.

Het zachte huilen van Ekatarina maakte hem wakker. Hij keek om zich heen en merkte dat hij thuis was. Hij was in de stoel in slaap gevallen in zijn eigen kasteel dat hij had kunnen bouwen met de rijkdommen die hij vergaard had in de Heilige Stad. Heel even gingen zijn gedachten terug naar die glorieuze tijd, maar toen keerde hij zich naar zijn lieve vrouw die naast de haard zat. Ze had haar gezicht verborgen in haar handen. Ze huilde zachtjes. Het haardvuur wierp grote flakkerende schaduwen van haar op de muren.

‘Wat is er, waarom huil je?’ Hij liep bezorgd naar haar toe, maar ze wendde zich van hem af en toen hij haar lange haren liefdevol wilde wegstrijken kromp ze ineen en huiverde bij zijn aanraking.

‘Het is jouw schuld’, snikte ze.

‘Wat is mijn schuld?’

‘Alles!’

‘Maar wat is er dan?’

‘We zijn allemaal verdoemd, jij, ik en onze kinderen, en dat komt alleen maar omdat jij zo nodig de held wilde uithangen!’

‘Maar…’ Yaroslav had geen idee waar ze het over had. Het leven was toch goed geweest? Hij was rijk, had een groot kasteel, een groot gezin, stoere jongens die opgroeiden tot ware ridders.

‘Je had terug moeten gaan’, snikte Ekatarina. ‘Je had nooit weg moeten gaan. Ik had je nog zo gewaarschuwd.’

‘Had je me gewaarschuwd dan?’

Ekatarina draaide zich naar hem, haalde haar handen van haar gezicht en schreeuwde: ‘Je had niet moeten gaan!’

Yaroslav deinsde achteruit toen hij naar de donkere oogloze oogkassen staarde en de wereld begon te draaien toen het verschrikkelijke besef tot hem doordrong wat hij had gedaan.

‘Nee’, riep hij verbijsterd uit en probeerde weg te rennen, maar hij merkte dat zijn benen vast zaten alsof ze als een boom geworteld waren in de grond.

Met een ruk werd hij wakker en keek om zich heen. De maan glinsterde in de zee en de golven die beneden aan het strand de strijd tegen het land verloren ruisten zacht maar onafgebroken. Insecten tjirpten in het dorre gras en zijn paard Bish lag een eindje verderop en keek hem met grote ogen vragend aan.

Terwijl zijn hart langzaam tot rust kwam en het besef doordrong dat het maar een droom was begon ook de ergernis te groeien.

Die vervloekte heks gunt het mij niet om met Ekatarina te trouwen. Ik zal haar juist laten zien dat ik me niet door haar laat betoveren. Morgen nog vaar ik naar het Heilige Land.

Niets leek te kloppen en het gniffelen of zelfs regelrechte uitlachen door de bemanning maakte het er niet beter op. Yaroslavs ogen probeerden zich te richten op een vast punt aan de horizon, maar hij had geen controle meer over zijn ogen. Net zo min over zijn benen en vooral niet over zijn maag.

Hoe de bemanning het voor elkaar kreeg om gewoon te kunnen blijven lopen over het constant schommelende schip wist hij niet en hij was in een te heftig gevecht met zichzelf verwikkeld om zich hierover druk te maken. Ver beneden hoorde hij vanuit het ruim zijn paard af en toe briesen. Zelfs hij heeft er geen moeite mee, dacht hij met wanhoop en klauwde naar de reling, greep die vast en boog voorover om over te geven. Hij richtte zich moeizaam op en veegde het klamme zweet van zijn voorhoofd en terwijl zijn maag zich nogmaals leegde in de Middellandse Zee vroeg hij zich wanhopig af hoe lang deze reis nog zou duren. Dit was zeker geen ervaring waar hij thuis vol trots op terug zou kijken, maar hij hield zijn doel voor ogen. De Heilige Stad moest bevrijd worden. Voor Jezus, voor God, maar vooral voor Ekatarina en voor de rijkdom die hem ongetwijfeld te wachten zou staan. Weer draaide zijn maag zich om en hoewel zijn maag al leeg was hing hij weer over de reling. Hij negeerde het gegniffel van de zeelui. 

Echt wennen deed Yaroslav niet en uit de weinige woorden die hij van de bemanning kon verstaan klonk minachting voor hem. Het waren niet alleen de woorden, ook de intonatie die dat duidelijk maakten, maar zijn gouden en zilveren munten spraken een taal die overal verstaan werd en hoewel hij sterk de indruk had dat hij veel te veel betaald had voor de overtocht had hij niet veel keus gehad en nu, na een reis die veel te lang had geduurd naar zijn zin was er eindelijk land in zicht.

De stevige maar vriendschappelijke schouderklop van de kapitein bracht Yaroslav een beetje bij zinnen.

‘Daar moet jij zijn, vriend’, zei de zeeman en wees naar een lichtgele streep aan de horizon.

‘Is daar ergens de Heilige Stad?’

‘Ik kom nooit verder dan de haven, maar ik denk dat je er met je paard niet lang over zult doen.’

‘Het is goed om straks weer land onder mijn voeten te hebben.’

‘Voor jou’, grijnsde de kapitein. ‘Je bent een goed betalende passagier en je hebt geluk dat het weer mee zat. Het was een rustige en snelle overtocht.’

Beide mannen zwegen en keken in gedachten verzonken naar de kust. De één wilde er snel heen om daarna landinwaarts te gaan, de ander om weer zo snel mogelijk de zee op te gaan.

‘Zorg voor voldoende drinken’, gaf de kapitein als ongevraagd advies. ‘Het is daar een grote wildernis, alleen maar woestijn, nergens iets te drinken.’

‘Het verschilt dus niet zo veel van de zee’, grijnsde Yaroslav.

‘Verstandige woorden, vriend. Maar pas toch goed op jezelf, er is daar niemand meer om je te helpen en de wereld is groter dan jouw bergland voorbij het woud of de zee waar ik op leef.’

‘Maak je om mij geen zorgen, ik red me wel.’ Yaroslav keek de kapitein verbeten aan.

Juist op dat moment ging de boot door enkele golfdalen heen en hij voelde zijn benen bijna loskomen van het dek en hij trok bleek weg en greep zich vast aan een touw dat aan de mast hing.

‘Maak je geen zorgen, je mag dan wel een landrot zijn, je begint al te wennen. Nog een paar weken op zee en je wilt niet meer terug naar land’, zei de kapitein en begon hard te lachen. Yaroslav grijnsde terug en voelde zijn maag weer omdraaien en terwijl een tweede golfdal het schip scherp deed dalen klampte hij zich weer vast.

Lees het volgende hoofdstuk