Wim Dankersloot stond voor de oude Sint-Nicolaaskerk en strekte zijn nek om de toren te bekijken. Het bouwsel was een vreemde samenstelling van verschillende stijlen uit verschillende tijdperken, maar toch paste het op een eigenaardige manier goed bij elkaar vond hij zelf. De toren in Italiaans Renaissancistische stijl en de uiterst sobere Gotische kerk vulden elkaar goed aan, juist door hun tegengestelde bouwstijlen.
Een merkwaardige combinatie vond Wim, deze niet-Nederlandse combinatie van een Mediterrane toren en een calvinistische kerk.
Hij sloeg zijn kraag op, want de gure novemberwind drong door zijn jas heen alsof het duidelijk wilde maken dat de winter dit jaar vroeg begonnen was. De wind rukte de laatste bladeren van de bomen die rond de kerk stonden en in het vroege ochtendlicht maakten de lange schaduwen elk detail van het kerkgebouw pijnlijk duidelijk. De tijd had er al dikwijls haar klauwen naar uitgeslagen als een eenzaam roofdier dat in zijn honger een wanhopige, maar tevergeefse poging doet een veel te grote prooi te overmeesteren, want het gebouw was aangetast maar niet verslagen. Telkens was het weer opgebouwd en herbouwd.
Wim gaapte en keek op zijn horloge. Hij was ruim op tijd want hij wilde niet het risico lopen om zijn gast te laten wachten en om de tijd te doden, maar ook om zichzelf op te warmen liep hij het park in om een rondje om het gebouw te lopen. Het was niet omdat hij het bouwwerk dan nader kon bestuderen, hij kende het als geen ander, maar lopen gaf hem ook tijd om na te denken, want om een of andere reden kon hij beter nadenken als hij liep. Het was een eigenaardigheid die zijn collega’s wel eens tot wanhoop brachten als hij tijdens een onderzoek weer eens heen en weer ging lopen en tijdens colleges was het een bron van vermaak onder de studenten.
Wat weinigen wisten, was dat het ook andersom werkte. Als hij ging lopen begon hij ook te denken, iets dat zijn vrouw regelmatig ergerde als ze samen een wandeling maakten en tijdens wandelvakanties in Frankrijk had Wim dikwijls de beste ideeën gekregen.
In diepe gedachten verzonken liep hij langs de kerk. Het licht van de opkomende zon scheen dwars door het schip heen, helder, want de ramen hadden geen kleurrijk glas-in-lood zoals je zou verwachten van een kerk van deze ouderdom, maar helder glas. Een buitenstaander zou het een beetje saai hebben gevonden, zoals het hele interieur van de kerk op het eerste gezicht weinig opzienbarend was.
Toch merkwaardig, dacht hij, dat er juist vanuit het Oostblok belangstelling was voor deze kerk. Hij glimlachte in zichzelf en dacht aan de waarschuwing die hij gekregen had en de grappen die zijn collega’s hadden gemaakt over zijn gast. Maar nu hij er over nadacht was het eigenlijk wel vreemd dat ze helemaal hierheen kwamen om onderzoek te doen. Daar moest bijna wel iets achter steken. Misschien hebben ze allemaal gelijk en is het inderdaad iemand van de KGB.
Even nam Wim alle mogelijke opties door, maar er was geen mogelijkheid waarom zijn gast een geheim agent zou zijn want wat zou een KGB’er hier in IJsselstein te zoeken hebben, het zou toch niet de zendmast van Lopik kunnen zijn?
Nee, het was niet meer dan een gelukkig toeval geweest dat deze Vladimir, professor Nederlandse taal en geschiedenis in Boekarest, contact met hem had opgenomen. Natuurlijk wordt in het Oostblok Nederland en de Nederlandse taal bestudeerd, net zoals hier het Oostblok in de gaten gehouden wordt, maar het was niet iets waar Wim zich zorgen over maakte. De man was niet meer dan een collega geschiedkundige die van zijn land de kans kreeg om te zien hoe wij hier in het Westen een opgraving doen en om over en weer kennis en ervaring uit te wisselen. Misschien dat hij in zijn eigen land daar zijn voordeel mee kan doen als er iets wordt opgegraven van de Thraciërs.
Al denkend had Wim de achterzijde van de kerk bereikt. De ramen in de halfronde zijde waar het koor zich bevond fonkelden in het vroege ochtendlicht. Door de wind bewogen de schaduwen van de takken onrustig over het glas, maar dit zorgde juist voor een speels lichtspel.
Wim vervolgde zijn ronde om het kerkgebouw over de Utrechtsestraat, want het gebouw was aan de zuidzijde ingeklemd door bebouwing. Hoewel hij langzaam liep vertelde een korte blik op zijn horloge dat hij nog steeds heel veel tijd had en terwijl zijn voeten steeds kouder werden en zijn kleine teen al gevoelloos was begon hij een beetje spijt te krijgen dat hij hier al zo vroeg was en hoewel hij hem benadrukt had op tijd te komen om de belangrijke gast welkom te heten was ook zijn veelbelovende student Cees van Someren er nog niet.
Wims gezicht trok in een frons toen hij aan Cees dacht. Een veelbelovend student met een helder inzicht en een scherpe en kritische kijk op de maatschappij. Misschien was het niet verstandig geweest hem vandaag ook uit te nodigen, het zou wellicht beter zijn geweest om Vladimir eerst een beetje te laten wennen aan de Westerse manier van denken voor hij geconfronteerd zou worden met deze hippie.
Wim had de westzijde van de kerk weer bereikt en het plein en park waren zoals te verwachten was leeg. Hij keek op zijn horloge. Nog anderhalf uur. Waarom zo vroeg, de zon is amper op. Een kille wind deed hem rillen.
Een heldere stem met een Slavisch accent klonk plotseling achter hem.
‘Professor Dankersloot?’
Wims hart miste een slag en hij draaide zich geschrokken om. Nog geen meter achter hem stond een magere man met een bleek gezicht, smetteloos gekleed in een keurig diepblauw pak en een lange zwarte jas.
‘Maakte ik u aan het schrikken?’ vroeg de man met een fijne glimlach en hij boog zijn hoofd licht.
‘Nee hoor’, loog Wim en vroeg zich af waar de man zo plotseling vandaan kwam. ‘U bent professor Vladimir Balaur?’
‘Tot uw dienst.’
Vladimir stak zijn hand uit. Deze was in een dunne leren handschoen gestoken, maar toen Wim hem de hand schudde merkte hij dat de hand mager was, maar bijzonder krachtig. Vladimir glimlachte beleefd tijdens de kennismaking waarbij het Wim opviel dat zijn gebit niet proportioneel was met de man, alsof zijn tanden te groot waren.
‘Het spijt me, ik had u zojuist niet gezien’, verontschuldigde Wim zich.
‘Het geeft niets, ik kwam juist aanlopen en zag u staan.’
Wim knikte begripvol maar kon niet bevatten waarom hij zijn gast niet eerder had gezien.
‘U bent van mij geschrokken’, zei Vladimir met lichte spot in zijn stem en keek Wim net te lang recht in de ogen aan. Wim merkte dat de man nog steeds zijn hand vast had en trok zijn hand weg uit de stevige greep en nu pas bedacht hij zich dat professor Balaur een onaangenaam ijzige hand had, waarvan de kou zelfs door zijn handschoen heen straalde.
Professor Balaur leek het ongemak van zijn gastheer niet te merken. ‘Wie had u gedacht dat er zou komen, een spion van de geheime dienst of ‘The Man With The Golden Gun?’ grapte hij en lachte zijn tanden bloot.
Wim keek hem even met grote ogen aan en voelde een rilling over zijn rug gaan, maar hij herstelde zich snel en begreep de grap en lachte een beetje gemaakt mee.
‘Ik geloof dat die film pas volgende maand in de bioscoop draait’, zei Wim.
‘Dan moet ik zorgen dat ik nog steeds hier ben. Ik ben gek op James Bond films.’
Wim was verbaasd en wilde vragen of die ook in Roemenië in de bioscoop draaiden, maar bedacht zich dat het waarschijnlijk een onbeleefde vraag zou zijn en besloot met een grap zijn gast op zijn gemak te stellen.
‘Dankersloot, Wim Dankersloot’, stelde hij zich voor op een James Bond-toon en beiden barstten in lachen uit.
Nu het ijs gebroken was voelde Wim zich wat beter en hij stelde voor om maar direct de kerk binnen te gaan.
‘Dat is bijzonder vriendelijk. Ik ben heel nieuwsgierig.’
Als vooraanstaand lid van het kerkbestuur had Wim uiteraard een sleutel en hij haalde hem uit zijn zak en liep naar de grote deur die de kerk afsloot.
‘Wacht even’, zei Vladimir en gebaarde Wim te stoppen.
Professor Balaur bleef voor de toegang tot de kerk staan en keek omhoog naar de toren.
‘Je kunt er over lezen of foto’s zien, maar in het echt is het toch een heel andere ervaring’, zei hij na een tijdje. ‘Wat een merkwaardige bouwstijl. Alsof het niet bij de rest past, maar op een of andere manier juist daardoor toch wel.’
‘Inderdaad’, zei Wim enthousiast. ‘Ik dacht vanochtend precies hetzelfde.’
Vladimir glimlachte vriendelijk en keek Wim recht aan. ‘U heeft geen idee hoe lang ik al op dit moment wacht.’
Wim knikte begripvol. ‘Het was zeker bijzonder moeilijk een visum te krijgen.’
‘Ja’, zei Vladimir na een tijdje in gedachten verzonken te zijn geweest. ‘Laten we daarom geen tijd verliezen en maar snel naar binnen gaan.’
Wim knikte en terwijl hij de sleutel omdraaide keek hij om naar zijn gast en zag dat deze ontroerd was geraakt. Wim deed alsof hij het niet gezien had en vroeg zich vertwijfeld af of dit kwam door het cultuurverschil met het Oostblok of dat deze man eenvoudigweg eigenaardig was. Misschien wel beiden.
Met een zwaar krakend geluid opende de deur zich en Wim gebaarde zijn gast om naar binnen te stappen. ‘Kom binnen, u bent van harte welkom.’
‘Ik dank u’, zei Vladimir die snel een traan van zijn wang veegde waarna hij statig naar de deur schreed. Vlak voor de deuropening bleef hij stil staan en legde zijn hand liefkozend op de deur. Het ontging Wim niet dat de hand trilde van emotie.
Zacht prevelde de Roemeense professor iets in een taal die Wim niet kon verstaan, hij vermoedde Roemeens, en toen stapte professor Vladimir Balaur de kerk binnen. Eenmaal binnen werd zijn blik automatisch omhoog geleid, want hij bevond zich nu onderin de gemetselde toren. Wim kwam naast hem staan in de vierkante ruimte en keek ook omhoog, de toren in. Een kleine tiental meter hoger was een afrastering aangebracht in de opening in het plafond.
‘Indien u wilt kan ik u later vandaag de toren wel laten zien’, stelde Wim enthousiast voor. ‘Vanaf daar heeft u een mooi uitzicht over IJsselstein en de omgeving. De Domtoren in Utrecht is dikwijls goed te zien.’
‘Misschien dat ik dat wel wil, ja’, zei Vladimir met lichte aarzeling. ‘Ik wil daar graag mee wachten tot het wat later op de dag is, als de zon niet meer zo krachtig is.’
‘Oh’, zei Wim een beetje verrast door dit antwoord.
Vladimir glimlachte vriendelijk. ‘U moet weten dat ik een oogprobleem heb, mijn ogen zijn overgevoelig voor licht.’
‘Wat naar voor u’, zei Wim onthutst.
‘Ja, het is helaas ongeneeslijk maar ik heb me inmiddels aangepast aan een leven in de schaduw en duisternis.’
‘En een zonnebril, helpt dat misschien?’
‘Helaas, het zijn niet alleen mijn ogen, ook mijn huid is overgevoelig voor zonlicht.’ Vladmir klonk berustend en toen hij de geschokte reactie van Wim zag stelde hij hem gerust. ‘Ik heb mijn leven er op aangepast en het hindert me verder niet. Het kan verder geen kwaad en u kunt van me aannemen dat je er heel oud mee kunt worden. Bovendien komt het in ons vak goed uit, ik breng meer tijd door in de archieven dan mijn collega’s.’
De Roemeense gast ontblootte zijn tanden weer met zijn brede glimlach. Wim wist niet of het de kilte van het binnenste van de kerk was waardoor hij koude rillingen kreeg of iets anders, maar hij huiverde en stelde maar snel voor om de kerk binnen te gaan.
De hal, gevormd door de toren, leidde de twee bezoekers naar de kerk en eenmaal binnen keek Vladimir verrast rond. Het gebouw was kaal en kleurloos. Kleurrijk glas in lood ontbrak en de muren waren glad en witgekalkt en ook de vloer was weinig opzienbarend, eenvoudige zwarte stenen, glad gesleten door de vele voetstappen die er al honderden jaren devoot overheen schuifelden. De pilaren waren van eenvoudig metselwerk en het houten plafond zag er verzorgd uit. De kerkbanken stonden keurig in het gelid en leidden het oog naar achteren waar achter het koor twee graftombes stonden.
‘Daar wil ik straks als eerste naar kijken’, zei Vladimir. Zijn stem klonk hol in de lege kerk en door de kou wolkte zijn adem dik uit zijn mond.
‘Uiteraard, ze zijn heel bijzonder voor Nederlandse begrippen’, zei Wim en ging zijn gast voor.
‘Bijzonder dat deze kerk de St. Nicolaaskerk heet, maar niet gebouwd is rond het graf van deze heilige’, dacht Vladimir hardop.
Wim wist niet of het als een vraag bedoeld was maar ging er toch op in.
‘Ja, er zijn alleen die tombes achterin het koor. Ondanks dat het gebruikelijk was in de Middeleeuwen is er hier geen graf of een relikwie van een heilige.’
‘Voor zo ver we weten’, corrigeerde Vladimir opgewekt en stak belerend als een schoolmeester zijn wijsvinger op. ‘Daarvoor ben ik hier gekomen.’
‘Inderdaad’, zei Wim opgetogen. Hij was zo druk met de ontvangst van zijn bijzondere gast dat hij het doel al bijna uit het oog was verloren. ‘Het zou een sensatie zijn als we hier op een graf of een verborgen relikwie zouden stuiten.’
‘Dat zou inderdaad een sensatie zijn’, bevestigde Vladimir en onderdrukte een tevreden glimlach.