IJsselstein, 2014

Het onbehaaglijke gevoel alsof iets of iemand je aanstaart. Wie of wat het precies was kon ze niet zien, maar het achtervolgde haar tot in de ruïnes van een of ander Middeleeuws bouwwerk waarvan de muren zwartgeblakerd waren alsof het verzengd was geweest door een hels vuur. Waar ben ik en hoe kom ik hier? Ze nam zichzelf op en zag dat ze een ouderwets katoenen nachthemd droeg, zoals men dat aan het begin van de twintigste eeuw deed. De ruwe stof schuurde onaangenaam. Wat is er gebeurd?

Ze keek om zich heen naar de duistere overblijfselen die scherp afstaken tegen de nachtelijke lucht waarin de heldere volle maan een kil blauw licht scheen. Ingestorte muren en restanten van het dak van wat eens een kerk moest zijn geweest blokkeerden haar weg, onkruid tierde welig tussen de stenen. Restanten glas in lood knarsten onder haar blote voeten, maar haar gedachten waren bij haar achtervolger en daardoor had ze het gevaar te laat in de gaten en bij de volgende stap trapte ze dan ook in een glasscherf die als een val recht overeind stak en diep in haar voet doordrong tot er een puntje vrolijk geel gekleurd glas van een gebrandschilderd raam boven haar voet uitstak.

Ze schreeuwde het uit van de pijn die haar de adem bijna ontnam en ze hapte hijgend naar lucht. Enkele passen van haar vandaan was een stuk muur. Duizelend van de pijn hinkte ze erheen om steun te vinden, maar eenmaal in de beschutting van de muur zakte ze neer op de grond. Ze krulde zich ineen en bekeek haar hevig bloedende voet.

Ze gruwde van wat ze zag, maar ze wist dat ze nu iets moest doen voor haar achtervolger haar in deze weerloze toestand zou vinden. Met trillende vingers pakte ze het glas beet en beet op haar tanden. Ze moest het glas er uit trekken anders zou haar achtervolger haar inhalen. Ze kneep haar betraande ogen stijf dicht en wrikte aan het glas waardoor een helse pijn door haar voet sneed. Het deed meer pijn dan ze wist dat ze kon verdragen, maar er was geen keus, het glas moest er uit.

Met het stuk glas nog stevig in haar voet gaf ze een luide gil die door de nachtelijke stilte galmde en trok instinctmatig haar voet met een ruk terug om het glas er uit te krijgen. Voor haar ogen dansten zwarte vlekken en haar oren suisden schel en ze hield zichzelf voor dat ze niet mocht flauwvallen.

Langzaam kwam haar gehoor weer terug en de zwarte vlekken losten op. De scherpe pijn was veranderd in een dreunende en kloppende pijn op het moment dat het glas er uit was. Het voelde niet veel beter, en ze zag nu pas dat ze zich zojuist ook nog eens in haar vingers gesneden had. Het donkere bloed dat uit haar vingers droop werd door haar parelwitte nachthemd als een spons opgezogen en haar hevig bloedende voet liet duistere vlekken na op het zand waar het bloed gulzig in opgenomen werd alsof het dorstige grond was tijdens een zomerse regenbui.

Haar hart sloeg over toen ze achter zich gesnuif hoorde van het beest. Haar achtervolger had het bloed geroken. Zijn prooi kon hem niet meer ontgaan.

Met een verbeten gezicht duwde ze zich op en rennend op haar ene been en tippelend op de tenen van het gewonde been rende ze weg waarbij het bloedspoor het haar achtervolger gemakkelijk maakte. Een vreemde tinteling in haar rug vertelde dat haar achtervolger haar had gezien en slechts een paar passen verwijderd was.

Waarom wist ze niet, want ze was niet gelovig of gelovig opgevoed en misschien was het omdat ze zich in de restanten van een kerk bevond en niets anders kon verzinnen, maar tijdens het rennen sloeg ze een kruisje.

Was het toeval of begon haar achtervolger te janken als een hond die gestenigd wordt toen ze het kruisje sloeg? Ze sloeg nog een kruisje en het gejank klonk nu vlak achter haar, het was een duivels huilen. Ze wilde het monster zien, maar vreesde de aanblik en durfde zich niet om te draaien terwijl het janken aanhield.

Terwijl het janken overging in de felle muziek die ze als ringtoon gebruikte werd Yvonne met een schok wakker. Het was nog vroeg en hoe lang haar telefoon al overging wist ze niet, want ze had in een diepe onrustige slaap gelegen. Doorweekt van het zweet en met kloppend hart nam ze met een korte kreet van ergernis de telefoon op en vroeg zich af waarom ze zo vreemd had gedroomd. Was het eten van gisteravond bedorven geweest?

‘Met Yvonne van Henegouwen’, zei ze hees.

‘Yvonne ben jij dat?’ klonk een enthousiaste stem aan de andere kant.

Ze wreef over haar slapen, want ze voelde een enorme hoofdpijn opkomen en met de droom nog vers in haar gedachten keek ze naar haar hand en zag tot haar opluchting dat ze geen snijwond in haar vingers had. 

‘Ben jij dat Simon?’ vroeg ze hees.

Natuurlijk wist ze dat het Simon was, dat had ze al op het scherm gezien en ze had zijn stem herkend, maar deze korte pauze gaf haar even de gelegenheid om goed wakker te worden. De avond ervoor was ze met haar vriend uit geweest en het was laat geworden. Ze keek op haar telefoon en zag dat het half tien in de ochtend was, ze rekende snel uit dat ze dus maar vijf uur had geslapen.

‘Ja, ik ben het’, bevestigde Simon. ‘Je raadt het nooit!’ Hij klonk nog enthousiaster dan hij altijd al was.

‘Wat is er?’ probeerde Yvonne ook enthousiast over te komen, maar ze wist dat deze poging volledig mislukt was omdat er een luide geeuw op volgde. Simon leek het niet gemerkt te hebben.

‘Het gaat door!’

Het duurde heel even voordat bij Yvonne doordrong wat hij bedoelde, maar toen waren alle slaap, de hoofdpijn en de nare droom in een keer verdwenen.

‘Mogen we gaan graven?’ vroeg ze opgetogen.

‘Goed he!’

Het was al enkele jaren geleden dat Yvonne een verzoek tot historisch onderzoek in de oude St. Nicolaaskerk van IJsselstein kerk had ingediend. Geboren en getogen in het kleine stadje onder de rook van Utrecht had het bouwwerk haar altijd al geïntrigeerd. De kerk was een unieke samenstelling van verschillende stijlen uit verschillende tijdperken maar van de oorspronkelijke bouw uit 1308 was tot Yvonne’s spijt weinig meer over.

Als kind al fantaseerde ze graag hoe de kerk er vroeger uit moet hebben gezien, hoe het gesticht werd door Gijsbrecht van Amstel, hoe het gebouwd werd en de feestelijke inwijding in 1310 door Guy de Avesnes, de Bisschop van het Sticht Utrecht. De tumultueuze geschiedenis van de kerk fascineerde haar want het bouwwerk had al heel wat meegemaakt, waarvan de beeldenstorm er slechts een was. De toren was uniek in Nederland en gebouwd in renaissancestijl, een vreemd contrast met het Gotische gebouw, maar na blikseminslag brandde deze deels af om later weer te worden herbouwd, totdat alle werkzaamheden en gebeurtenissen, inclusief de brand van 1911 en de daaropvolgende herbouw een decennium later hadden geleid tot de huidige kerk, een belangrijk rijksmonument.

Als klein meisje liep ze graag door het Kronenburgplantsoen naast de kerk om haar nek te strekken en door het bladerdak de toren te zien oprijzen. Er ging een vreemde aantrekkingskracht van het bouwwerk uit, alsof het haar uit de diepten van de geschiedenis tot zich riep en in haar verbeelding hoorde ze vaak een klagende stem die haar naam leek te roepen, maar de gebeurtenis in de herfst van 1998 zal ze nooit meer vergeten.

Het was een gure oktoberdag en de laatste bladeren verzetten zich tevergeefs tegen de wind die aan de takken rukte. Grijze wolken die zwaar van de regen waren hingen laag in de lucht en ze liep met haar hondje in gedachten verzonken door het park langs het water en passeerde de kerk. Haar eerste gedachte was dat het de wind was die door de kieren van het metselwerk gierde, maar toen wist ze het zeker. Een raspende stem klonk diep uit het binnenste van de kerk. Ze dacht aanvankelijk dat het een flauwe grap was van kwajongens, maar er was iets in de stem dat haar kippenvel bezorgde en ze dacht met angst aan de vele verhalen die de IJsselsteiners aan elkaar vertelden over geesten die in de kerk zouden huizen en er gingen zelfs wilde verhalen over een vloek die er op rustte. Doorgaans vertelde men zulke griezelverhalen met een knipoog op zwoele zomeravonden, beschermd door het licht en door alcohol ingegeven overmoed. Yvonne had altijd graag mee gegriezeld en genoten van de verhalen, zoals van een griezelfilm, maar als de dagen korter werden zwegen de inwoners en leek zelfs de dapperste het niet aan te durven het noodlot te tarten en sprak niemand over vreemde gebeurtenissen die in het oude stadje zouden hebben plaatsgevonden. De lijst met onverklaarbare zaken rond de kerk was lang, maar als men het iemand zou vragen, zou deze de schouders ophalen en voorzichtig zeggen dat het maar verzinsels waren.

Maar nu hoorde Yvonne het zelf en wat haar nog het meeste angst inboezemde was haar hond, een jonge Beagle, die begon te janken en met de haren recht overeind aan zijn lijn trok om zo snel mogelijk weg te gaan van deze onheilsplek.

Hoewel ze zichzelf nu, jaren later, graag voorhield dat het verbeelding was geweest – moet zijn geweest – bezorgden de herinneringen aan deze gebeurtenis haar nog steeds rillingen.

Het was dan ook haar fascinatie voor deze kerk dat ze besloten had geschiedenis te studeren en door haar enthousiasme had het weinig moeite gekost om haar promotor ervan te overtuigen dat er nog heel wat te ontdekken viel in en rond deze kerk. Yvonne was in het bijzonder geïnteresseerd in een onderzoek naar het praalgraf in deze kerk. Praalgraven zijn er weinig in Nederland, en hoewel dat al reden genoeg tot nauwgezet onderzoek zou zijn, was het bijzondere van deze wel dat tijdens een slordig uitgevoerde restauratie in het verleden ontdekt was dat het graf leeg was. Onderzoek in bronnen had Yvonne geen informatie opgeleverd naar de rustplaats van de vier overledenen en dus wilde ze heel graag in de kerk zelf onderzoek doen en het graf openen. Ze wist dat er enkele decennia geleden, in 1974 al eens een vergelijkbaar onderzoek was verricht, maar dat was om onbekende redenen afgebroken en de onderzoeksresultaten waren tot haar verbazing nooit gepubliceerd geweest. Ze keek dan ook reikhalzend uit naar het onderzoek in de kerk dat ze zelf zou gaan uitvoeren.

Er waren echter twee grote problemen waarvan de toestemming van het bestuur, gevormd door de kerkenraad het lastigst bleek te zijn. Dat was vreemd, want het andere probleem, geld, leek aanvankelijk onmogelijk te overkomen want hoe interessant de geschiedenis van de kerk ook was, wie had er nou geld voor over om nader onderzoek te doen?

Het was na een korte speurtocht op internet dat al snel contact werd gelegd met een contactpersoon van een tot voor kort anonieme geldschieter die enthousiast was over het voorgelegde onderzoeksplan en nadat deze mecenas enige wijzigingsvoorstellen had gedaan en Yvonne deze verwerkt had in haar onderzoeksvoorstel bleek geld al snel geen probleem meer te zijn, een ongekende luxe voor een historica.

Het grootste struikelblok bleek uiteindelijk dus het kerkbestuur te zijn. Yvonne had gedacht dat het niet meer dan een formaliteit zou zijn om daar toestemming van te krijgen, maar het bleek allemaal heel gevoelig te liggen. Men reageerde alsof ze met de aanvraag een open zenuw had geraakt. Zonder verdoving. Toch vond ze dat vreemd, want het was tenslotte niet de eerste keer geweest dat er daar onderzoek had plaatsgevonden.

Lees het volgende hoofdstuk